'Ik oefen ook wanneer ik aan het klussen ben'
Dat doet Barry Atsma verdomd netjes, het schroeven van een gipsplaat boven de afzuigkap. De Utrechtse acteur staat – in kluskloffie, petje achterstevoren - op het aanrechtblad, schroefjes in demond, accuboor in de hand. Alsof je een scène van Rozengeur & Wodka Lime binnenstapt: de populaire tv-serie die die tussen 2001 en 2006 te zien was. Barry speelde de rol van Bob de klusjesman. Daarmee werd hij bekend bij het grote publiek.

Barry verhuisde ruim twee jaar geleden van de rand van de binnenstad naar Terwijde, Leidsche Rijn. Hij heeft nu eindelijk de tijd om de laatste klusjes in huis af te maken. Zijn vriendin Izaira Kersten, eveneens  actrice, is samen met dochter Zoë drie weken op vakantie op Curaçao. Dat geeft Barry de tijd om de keuken af te maken, de trap te schilderen en de babykamer in te richten: Izaira is in juni uitgerekend van de tweede. En tussendoor is er ook nog de première van Antigone, Kreonen Oidipous, eennieuwe voorstelling van Toneelgroep Amsterdam, waar de acteur sinds 2003 vaste kracht is.

Is de stad zo vervelend of is Leidsche Rijn zo leuk?

,,Allebei. Ik was inderdaad even klaar met de stad. Ik werd een paar keer bedreigd, fietsen werden gejat. Het asociale gedrag ging mij irriteren. Wij woonden in de buurt van het voormalige AZU-terrein. De buurt was best oké, maar ik miste wel saamhorigheidsgevoel. Bovendien kunnen kinderen er nauwelijks buiten spelen. Het voelde niet meer prettig. Aanvankelijk zochten  we een huis in Tuindorp: lekker
rustig, maar te duur. Uiteindelijk zijn we in Leidsche Rijn beland: daar krijg je meer huis voor je geld. Ik heb mijn vriendin moeten overtuigen, maar ook zij is om. En het pakt ongelooflijk goed uit.’’

Wát pakt dan zo ongelooflijk goed uit?

,,Kijk dan eens goed wat ik hier heb: wóónruimte, een tuin aan het water, speeltuin voor de deur, fijne buren. Wonen in Terwijde betekent pionieren. Iedereen wil iets maken van de wijk, de saamhorigheid is groot. Laatst dacht ik, samen met een aantal buren: die speeltuin in de straat is te klein, daar kunnen best een of twee toestellen bij. De gemeente heeft speciale potjes voor dit soort burgerinitiatieven, dus zijn we met een stel buurtbewoners handtekeningen gaan verzamelen. Iedereen tekende, dat is toch mooi?  Verder voetbal ik één keer in de week met jongens uit de buurt, op een veldje verderop. Tenminste, als ik geen voorstelling heb. Ooit speelde ik veldcompetitie, bij VSC. We moesten spelen tegen een Utrechtse club, ergens achter de Rode Brug. Ik speelde net in Rozengeur en Wodka Lime. De tegenstanders herkenden mij van tv. Je raadt het al: ze moesten me hebben. Schoppen, schelden, niet oké. Een teamgenoot wilde het pratend oplossen, maar hij kreeg me toch een hoek. Toen dacht ik: ik kap ermee. Ach, dat stond los van Leidsche Rijn. Wat ik wel gek vind hier, is hoe er  tegen scholen wordt aangekeken. Je hebt er drie bij elkaar zitten: een openbare, een protestantse en een rooms-katholieke. Op de openbare school zitten wat meer donkere kindjes dan op de andere twee. Die school krijgt meteen een wat slechter imago. Nou, wij hebben er gekeken: helemaal niks mis mee. Zoë gaat daar naartoe.’’

Kom je nog wel eens in de stad?

,,Tuurlijk, zo erg is het nou ook weer niet. Ik doe regelmatig boodschappen in de Kanaalstraat, zit op terrasjes, eet er met vrienden. Ik kom best vaak in Café West aan de Vleutenseweg. Is tien, twaalf minuten fietsen hiervandaan. Vroeger ging ik vaak dansen in de Winkel van Sinkel, soms tot een uur of zes. Nu nauwelijks meer. Ik vind het leuk om ’s ochtends met elkaar aan de ontbijttafel te zitten. Vooral in de zomer vind ik Utrecht super. Er heerst een beetje een dorpse sfeer. Heel anders dan in Amsterdam, waar je over de toeristen struikelt.  Door mijn werk ben ik veel in Amsterdam, drink er ook wel eens een biertje met collega’s, maar ik zou er niet willen wonen. Ik moet altijd weer lachen wanneer ik na een voorstelling de nachttrein naar Utrecht pak, met al die bezopen gasten. Met sommige collega’s ga ik vriendschappelijk om. Maar het is niet zo dat we bij elkaar over de vloer komen. Als acteur moet je vaak je ziel op tafel leggen, je laat je van je meest kwetsbare kant zien. Best heftig. Maar het is ook gewoon mijn werk, hoor. Ik ben veel tijd kwijt met teksten leren. Ik oefen ook wanneer ik aan het klussen ben.’’

Toneel, speelfilms, televisie: je doet het allemaal. Wat heeft je voorkeur?

,,Ik wil spélen! Die afwisseling trekt me enorm aan. Stukken van Tsjechov én Voetbalvrouwen.  Shakespeare én Gooische Vrouwen. Wat is er mis met entertainment-tv? Ik vind toneel wel het moeilijkst: tv-scènes kun je overdoen, op toneel móet het in een keer goed zijn. Soms lukt het niet. Niet dat ik teksten vergeet; het is een gevoel, moeilijk in woorden te vangen.’’

Je hebt vier jaar bij de Paardenkathedraal gespeeld.

,,Ik heb zeer goede herinneringen aan Dirk Tanghe, destijds artistiek leider. Van hem heb ik ongelooflijk veel geleerd. Een sfeermaker, een romanticus. Hij was of extreem vrolijk, of extreem melancholiek. Met hem erbij gebéurde er iets op het toneel. Mensen kwamen uit alle uithoeken van het land om ons te zien spelen. Tanghe is de meeste bevlogen man met wie ik ooit gewerkt heb. De Paardenkathedraal is overgegaan in De Utrechtse Spelen, met Jos Thie aan het roer. Een ervaren man, die iets te vertellen heeft. Ik zou graag in mijn eigen stad willen spelen.’’

Denne, een zelfgeschreven solo-voorstelling, is geïnspireerd op je broer Rimmert, die het syndroom van Down heeft.

,,Denne, dat gaat over een debiele jongen met grootheidswaanzin, is min of meer toevallig ontstaan. Ik was in een feestwinkel, had een kunstgebit in mijn handen en dacht: daar moet ik iets mee doen. Ik kwam al snel uit op een debiel: het bruggetje naar mijn broer was gemaakt. Zijn leefwereld is heel anders dan die van jou en mij. Hij leeft in een wereld van extremen, hij kent angsten, kan heel egoïstisch zijn, maar Rimmert is ook bijzonder charmant. Zoiets intrigeert me. Zo is Denne ontstaan, met mijn broer als grote inspiratiebron. Hij stond na afloop van de première ineens naast me op het podium, hartstikke trots. Het applaus was ook voor hém.’’

Je hebt je vriendin Izaira geregisseerd in het stuk Suiker, waarin ze vertelt over haar leven als diabetespatiënt.

,,Dat stuk hebben we gedaan in opdracht van het Diabetesfonds. Zij heeft het stuk geschreven, ik keek op de achtergrond mee. Izaira is sinds haar 26ste diabeet. Die ziekte inspireerde haar tot het maken van Suiker. Ze vertelt over haar angsten, suikerspiegels en beperkingen. Het was persoonlijk, confronterend, maar ook humoristisch. Een deel gaat over haar moeder, eveneens diabeet. Zij overleed op veel te jonge leeftijd. Aanvankelijk duurde de voorstelling een minuut of twintig, maar de reacties waren zo positief, dat we het langer hebben gemaakt. We zijn bij alle internisten die ermee te maken hebben op bezoek geweest, we hebben gespeeld op congressen, maar ook in buurthuizen. Ja, Suiker was in dat opzicht wel belangrijk. Steeds meer mensen krijgen diabetes, dat is iets om je zorgen over te maken. Daarom ben ik ambassadeur van het fonds. Izaira en ik maken, samen met Floris van Tilburg, een vervolg op Suiker: Candy, een stuk gericht op jongeren. Want ook zij krijgen er mee te maken. De voorstelling gaat volgend jaar in première, we willen ook in Utrecht spelen. Izaira doet het nu even rustig aan, als diabetespatiënt is het best zwaar om zwanger te zijn. Ze belde net, om te vertellen dat ze met Zoë naar het strand ging. Ik mis ze, wat dacht je, maar ik moet echt verder klussen. Ons huis moet af.’’

(AD Utrechts Nieuwsblad, 2010)